Een zorgcoördinatiebedrijf claimde in haar aangifte vennootschapsbelasting 2017 een bijzondere waardevermindering van € 300.000 op een vordering op haar franchisegever. Volgens haar stond deze vordering uit per 31 december 2017, en werd deze later vrijwel waardeloos toen de franchisegever in februari 2019 failliet ging. De Belastingdienst accepteerde de afwaardering niet — en kreeg daarin gelijk van het gerechtshof.
Wat speelde er?
De bv werkte als franchisenemer in de zorgsector: zij coördineerde de zorgverlening, terwijl de franchisegever de zorg daadwerkelijk uitvoerde. Voor haar coördinerende rol kreeg zij een vergoeding per declarabel uur. Volgens de franchiseovereenkomst moesten facturen binnen 15 werkdagen betaald worden.
Toch bleek eind 2017 volgens de bv een bedrag van ruim € 360.000 open te staan. In haar aangifte vennootschapsbelasting 2017, ingediend in 2019, waardeerde zij deze vordering met € 300.000 af — vanwege het faillissement van de franchisegever.
Maar… was er überhaupt wel een vordering?
De inspecteur betwijfelde of er op 31 december 2017 wel een vordering bestond. Er lagen geen facturen uit die periode, en de eerst opgestelde facturen dateren van februari 2019 — vlak vóór het faillissement. Ook de administratie bood geen sluitend bewijs. Het grootboek werd niet ondersteund door bijvoorbeeld verzonden facturen, betalingsherinneringen of contractafspraken die een langdurige betalingstermijn toelieten. In de faillissementsverslagen werd bovendien met geen woord gerept over een vordering van deze bv.
Het oordeel van het hof
Het hof oordeelde dat de bv niet aannemelijk had gemaakt dat er eind 2017 een vordering bestond — laat staan hoe hoog die dan zou zijn. Daarmee kwam het hof ook niet toe aan de vraag of die vordering mocht worden afgewaardeerd. Ook het faillissement van de franchisegever in 2019 maakte dat niet anders: fiscale waarderingen moeten plaatsvinden op basis van de feiten die golden op de balansdatum.
Wat kun je hiervan leren?
Deze zaak laat opnieuw zien hoe belangrijk het is om je fiscale positie met concrete documenten te onderbouwen. Heb je een vordering? Dan moet die ook aantoonbaar bestaan, met verzonden facturen, ondertekende contracten, duidelijke betaalafspraken én eventueel aanmaningen of correspondentie.
✔ Leg bewijs vast op het juiste moment – dus vóór het boekjaar afloopt.
✔ Factureer tijdig – zeker als je met gelieerde partijen werkt of als betalingstermijnen in contracten staan.
✔ Wees kritisch bij afwaarderingen – alleen als een vordering aantoonbaar op de balansdatum bestond én oninbaar lijkt, kun je die afwaarderen.
Twijfel je over de afwaardering van een vordering?
Wij helpen je graag bij de beoordeling én verwerking in de jaarrekening of aangifte. Neem contact op voordat je de aangifte indient — dat voorkomt correcties achteraf.

